Op 15 mei 2019 heeft de commissie van Rijn het adviesrapport over de benodigde veranderingen aan de methode van bekostiging van het hoger onderwijs en onderzoek, getiteld ‘Wissels om’, overhandigd aan minister van Engelshoven. Dat er binnen de financiering van het hoger onderwijs veranderingen nodig zijn maken de titel van het rapport en de krantenkoppen duidelijk, zoals “Adviescommissie-Van Rijn: meer geld naar technische universiteiten, ten koste van algemene universiteiten” (Volkskrant, 15 mei 2019). Maar wat houden de adviezen van de commissie van Rijn precies in en wat kunnen wij als geneeskundestudenten verwachten voor onze opleiding? In deze blog gaan wij verder in op het verleden, heden en de toekomst van het systeem van bekostiging van het hoger onderwijs en onderzoek.
Afgelopen jaren is duidelijk geworden dat de methode van bekostiging van het hoger onderwijs en onderzoek ontoereikend is en moet veranderen. Zo is er op de technische universiteiten en hoge scholen sprake van een capaciteitsprobleem en ervaren zowel studenten als docenten in Nederland een steeds grotere werk- en studiedruk. Afgelopen maanden heeft de adviescommissie bekostiging hoger onderwijs, ook wel commissie van Rijn genoemd, onderzoek uitgevoerd en een adviesrapport uitgebracht over de noodzakelijke veranderingen in het huidige systeem van bekostiging van het hoger onderwijs en onderzoek. Door velen werd dit als een onmogelijke opdracht beschouwd mede omdat door het Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS) al geconcludeerd was dat er geen “one size fits all” oplossingen zijn; waar winnaars zijn, zijn ook verliezers. Toch is de commissie tot een resultaat gekomen, getiteld “Wissels om”.
Om de verschillende aanbevelingen van de commissie goed te kunnen interpreteren, is het handig om een beeld te hebben van de huidige methode van bekostiging van het onderwijs en onderzoek. De financiële bijdrage voor universiteiten wordt opgedeeld in een onderwijsdeel, een onderzoekdeel en een deel voor de ondersteuning van het geneeskundig onderwijs en onderzoek. Zowel het onderwijs- als het onderzoekdeel bestaat uit een vaste en variabele component. De variabele component van het onderwijsdeel wordt bepaald door het aantal inschrijvingen en behaalde diploma’s. Bij het onderzoekdeel is de variabele component afhankelijk van het aantal behaalde diploma’s, het aantal afgeronde promoties en ontwerpercertificaten. De verschillende onderwijsinstellingen ontvangen het budget in één groot geheel en mogen dit naar eigen inzicht over de verschillende faculteiten, opleidingen en afdelingen verdelen. Alleen het budget voor de ondersteuning van het geneeskundig onderwijs en onderzoek gaat direct naar academische ziekenhuizen.
Transparantie en het gebrek daaraan in de geldstromen binnen het onderwijs en onderzoek staan centraal in het rapport, waaromheen verschillende aanbevelingen gevormd zijn. Het streven van de commissie is dat de geldstromen inclusief de opgebouwde reserves van onderwijsinstellingen inzichtelijk worden, zodat de kosten-kwaliteitsverhouding van het onderwijs meegenomen kan worden in het aanpassen van de verdeling van het macrobudget en aan de hand van deze verhouding beoordeeld kan worden in hoeverre het macrobudget nog toereikend is. Daarbij wordt de verdeling van het macrobudget idealiter gebaseerd op de actuele aantallen inschrijvingen en behaalde diploma’s.
De commissie van Rijn is verder van mening dat de variabele component van het onderwijsdeel de verschillende onderwijsinstellingen teveel tot groei stimuleert, wat ten koste gaat van de kwaliteit van het onderwijs. Eén van de aanbevelingen van de commissie luidt dan ook om in de toekomst meer te richten op een stabiele bekostiging van het onderwijs door de vaste component te vergroten en de variabele component juist te verkleinen. Daarbij zal meer geld vrij worden gemaakt voor universiteiten met bètatechnische opleidingen om de opleidingscapaciteit snel beter aan te laten sluiten op de vraag op de arbeidsmarkt. De commissie stelt hierbij wel de voorwaarde dat de verschillende opleidingen en instellingen een betere samenwerking nastreven onder andere bij de plaatsing van studenten. Eén ander probleem van de huidige systematiek waar de commissie van Rijn een aanbeveling over heeft gedaan zijn de ‘externe switchers’. Dit zijn studenten die overstappen van een externe onderwijsinstelling. Op dit moment krijgen onderwijsinstellingen met veel externe switchers minder bekostiging, omdat de bekostiging voor onderwijsinstellingen per student is beperkt tot de nominale onderwijsduur. De commissie stelt dat onderwijsinstellingen met veel externe switchers financieel gecompenseerd moeten worden.
Wanneer de aanbevelingen van het rapport uitgevoerd worden, zullen voornamelijk de jonge en brede universiteiten worden getroffen: Universiteit van Maastricht -5.57%, Erasmus Universiteit Rotterdam -4.91%, Radboud Universiteit Nijmegen -3.26%. Aangezien de universiteiten het gehele budget in één geheel ontvangen, is het onduidelijk hoe het wordt doorgerekend naar de individuele opleidingen en faculteiten en in het bijzonder de geneeskundeopleiding.
Echter, op dit moment zijn de aanbevelingen (nog) niet uitgevoerd. Naar aanleiding van het rapport zijn in de Tweede Kamer veel vragen ontstaan, die waarschijnlijk voor 12 juni door minister van Engelshoven beantwoord zullen worden. Een van de vragen is bijvoorbeeld in hoeverre onderwijsinstellingen met veel externe switchers beloond moeten worden. Zou het hierbij niet beter zijn om onderwijsinstellingen met weinig uitval te belonen voor hun prestaties? Andere vragen hebben betrekking op het verschil dat gemaakt wordt tussen hbo en wo, waarbij hoge scholen met veel externe switchers meer gecompenseerd worden dan universiteiten met externe switchers. Verder is in de lentenota 41 miljoen euro extra vrijgekomen voor het bètatechnische onderwijs, wat zoals minister van Engelshoven het verwoord, zorgt voor een zachte landing van het rapport. Het is echter onduidelijk wat deze zachte landing inhoudt en wat de gevolgen zijn van het vrijgekomen geld. Naar aanleiding van de antwoorden op de vragen, kan de Tweede en vervolgens de Eerste Kamer een uitspraak doen over de aankomende veranderingen binnen de financiering van het hoger onderwijs en onderzoek.
Hoewel het rapport enerzijds richting geeft, is er op dit moment nog weinig duidelijkheid over de toekomstige financiering van het geneeskundig onderwijs in der lande. De tijd zal het leren…
Comments are closed